
De bereidheid om mensen afwijkende dingen te laten zeggen en om naar die mensen kritisch te luisteren is even belangrijk voor de verdediging van het vrije woord, als zelf van die vrijheid gebruik te maken
Wie ben ik om een Vlaamse, anti-clericale, literaire prijs te durven ontvangen, of toch iets dat soms zo omschreven wordt? Wie ben ik om een prijs te ontvangen die in 1951 gesticht werd uit woede omdat een pastoor Het boek van Joachim van Babylon te gevaarlijk had bevonden voor het Vlaamse volk? Geen Vlaming, geen "vrijzinnige", en helemaal geen letterkundige. Slechts een Brusselse filosoof die reeds 57 jaar ononderbroken in het Franstalige katholieke onderwijs zit. En toch kon iemand misschien reeds vermoeden dat die prijs ooit tot mij zou komen wanneer ik in 1968 in retorica zat op de Collège du Sacré Coeur in Ganshoren en in een opstel Marnix Gijsen vurig verdedigde tegen een katholieke criticus die zijn Joachim van Babylon een "gevaarlijk" boek vond. In de marge schreef de leraar Nederlands met een rode pen: "Z.G. 9/10."
Dat ik deze Arkprijs mag ontvangen heeft ongetwijfeld iets te maken met het feit dat ik leraars heb gehad die ervoor gezorgd hebben dat ik na twaalf jaar Collège du Sacré Coeur niet alleen in staat was het boek te lezen en ervan te genieten maar me ook vrij voelde om over dat boek te schrijven wat ik echt dacht. Ons vrije woord heeft veel te danken aan de leerkrachten die ons hebben leren lezen, ook in andere talen, en kritisch denken, ook in katholieke colleges. Mijn dankwoord is ook tot hen gericht, en tot de vele collega's in Brussel, in België en in de hele wereld die het vrije woord hebben aangewakkerd, aangemoedigd, verbeterd, verstevigd, zodat het ook decennia later nog door hun oud-leerlingen uitgesproken en verdedigd kan worden.
VRIJHEID VAN ANDEREN
Het vrije woord verdedigen betekent zijn eigen mening uitdrukken, ook en vooral wanneer die de pensée unique van het tijdperk tegenspreekt, of die van zijn eigen gemeenschap, of de orthodoxe anti-pensée-unique van zijn eigen clubje; ook en vooral wanneer de waarheid niet prettig is en politici en media die daarom niet zo graag vertellen. Maar het vrije woord verdedigen betekent ook de vrijheid van anderen verdedigen om dingen te zeggen waar we zelf niet mee akkoord gaan, bijvoorbeeld het recht van Aartsbisschop Léonard om te zeggen dat homoseksualiteit een ziekte is zonder het risico te lopen daar een taart in zijn gezicht voor te krijgen; of het recht van anderen om te beweren dat het integendeel heteroseksualiteit is die een ziekte is, of het recht te beweren dat Asjkenazische Joden gemiddeld een hoger IQ hebben dan Sefardische Joden, of blanken dan zwarten, of Aziaten dan Europeanen; en zelfs het recht om een creationist of een negationist te zijn zonder een berufsverbot te krijgen of in de cel te eindigen.
Die bereidheid om mensen afwijkende dingen te laten zeggen en om naar die mensen kritisch maar toch écht te luisteren is even belangrijk voor de verdediging van het vrije woord, als zelf van die vrijheid gebruik te maken. Die bereidheid doorgeven aan mijn studenten heb ik overigens altijd als een centraal element beschouwd in mijn rol als prof. Niet meteen met groot succes. Mijn eerste leeropdracht aan de UCL was de cursus filosofie aan 250 eerstejaarsstudenten. Ik deed dat als plaatsvervanger van collega André Léonard, nu Aartsbisschop André-Joseph Léonard, toen hij directeur was van het seminarie van Louvain-la-Neuve. Maar na drie jaar werd die cursus mij abrupt ontnomen door Rector Mgr Massaux: te subversief, vond hij in het licht van de klachten die hij gekregen had, niet kritisch genoeg over marxisme bijvoorbeeld, en niet genoeg in de filosofische stijl van de man die ik verving. Nu zit het anders. Mijn cursus Economische, sociale en politieke ethiek werd laatst door mijn faculteit verplicht gemaakt voor haar meer dan 500 derdejaarsstudenten. Het hoogtepunt ervan is de dialoog die elk jaar plaatsvindt tussen de studenten en vooraanstaanden die veel van elkaar (en dus ook vaak van mij) verschillen: zo hebben we Etienne Vermeersch en Dyab Abou Jahjah te gast gehad, Riccardo Petrella en Jean-Pierre Hansen, François Houtart en Nabil Ben Yadir, Béatrice Delvaux en Bart De Wever. En volgend jaar, waarom niet, André Léonard.
ZELFCENSUUR
Die vrijheid van afwijking beschermen tegen de dictatuur van de politieke correctheid is van groot belang. Maar hieruit volgt niet dat alles goed is om uit te spreken, ook leugens, ook beledigingen. Er is geen beschaving zonder zelfcensuur. Men mag niet zomaar dingen vertellen zonder te checken of die waar zijn, vooral wanneer men een prof is, of een navorser, of een journalist, of een blogger, of een vrijwillige medewerker van Wikipedia, of zelfs maar een bescheiden twitteraar. En wie dat niet doet, of onvoldoende, mag daar gerust voor gesanctioneerd worden. Door verlies aan respect in zijn peergroup. Door verlies aan geloofwaardigheid in bredere kringen.
Ook woorden waarvan men denkt, of zelfs weet dat die waar zijn, worden soms beter nooit uitgesproken, omdat die nutteloos kunnen kwetsen, bijvoorbeeld, of onvermijdelijk misbegrepen zullen worden, of een moeizame verzoening zullen saboteren. De Deense karikaturen van Mohammed mogen gerust grondwettelijk beschermd blijven door de vrijheid van meningsuiting. Maar tussen de vele dingen die een journalist of een medium wettelijk het recht heeft te zeggen moet er voortdurend geselecteerd worden. Niet alleen om valsheden te verwijderen. Sommige kwetsende waarheden zijn niet belangrijk genoeg om gezegd te moeten worden. En de manier waarop men potentieel kwetsende dingen vergt ook de grootste aandacht. Dit is geen onderdrukking van het vrije woord. Dit is een belangrijk en legitiem aspect van wat het betekent een goede journalist te zijn, en ook van wat het betekent zich als burger op een verantwoordelijke wijze openbaar uit te drukken.
Op deze wijze gebruikt is het vrije woord een bron van hoop, eigenlijk de allerbelangrijkste bron van hoop, voor onze maatschappij en voor onze wereld. Het is door eerlijk met elkaar te praten, door naar elkaar aandachtig te luisteren, over alle grenzen heen, tegen alle vooroordelen en cordons sanitaires in, dat we gedwongen worden onze beweringen te ondersteunen en onze stellingen te rechtvaardigen, dat we verplicht worden te trachten aan te tonen dat wat we zeggen waar is en wat wij eisen fair. Schijnheiligheid kan daar een rol in spelen. Maar ook dat kan helpen. En er is geen andere weg. De weg van het woord dat men tot anderen richt nadat men naar hen heeft geluisterd, om begrepen te worden, om te overtuigen, ongebonden maar beheerst, verantwoordelijk maar vrij.
COMMENTAIRE DE DIVERCITY
VAN PARIJS LE PASSE MURAILLES
C’est le plus bel avatar vivant de Don Quichotte avec son visage barbu et émacié comme une lame de Tolède. Et sa tignasse de rebelle.
Philippe Van Parijs, comme l’indique son nom se revendique de la francité comme de la « flaminitude ». En vérité Van Parijs est le dernier des vrais Belges et un homo universalis qui franchit les barrières des langues et celles des disciplines universitaires comme fait le passe-murailles. Il est à l’aise en économie comme en philosophie, en politique et en sociologie, à droite comme à gauche chez les libre-penseurs comme chez les libre-croyants. Ce Don Quichotte est un vrai cosmopolite qui navette entre les States et Bruxelles qui le fascine et à laquelle, avec son ami Eric Corijn, il consacre le meilleur de ses forces. A eux deux ils pensent Bruxelles et lui proposent une vision, ce que sont loin de faire les élus bruxellois bornés dans leur ambition unique gagner les prochaines élections pour conserver leur fromage.
« Mon travail, même le plus théorique, a toujours été animé de la préoccupation de faire sens à d'autres que des théoriciens »
En 2007 il participe à la Aula Magna, une initiative qui, dans le droit fil des Etats Généraux de Bruxelles auxquels il offre sa collaboration, proposent une réflexion approfondie sur la complexité bruxelloise, à laquelle DiverCity participe bien évidemment. Un an plus tard il fonde Re-Bel, ( Rethinking Belgium,) en réaction contre la pensée unique et surtout contre les préjugés dans les deux groupes linguistiques belges, contre les crispations identitaires aussi bien flamandes que francophones.
Re-Bel entend réfléchir sérieusement, à long terme et en profondeur de manière non partisane à l’avenir des institutions belges post-unitaires et post-fédérales, en tenant compte de l’évolution de la dynamique européenne.
A l’occasion de la réception du « Arkprijs » le prix Ark récompensant un défenseur de la parole libre ( het Vrije Woord 2011), il a prononcé un discours testament très interpellant (dont de larges extraits sont reproduits en néerlandais ci-dessus) dans lequel il rend hommage à ses professeurs du collège du Sacré-Coeur qui lui ont inculqué l’esprit critique et l’esprit de tolérance à l’égard de ceux qui pensent autrement. Ca l’a marqué profondément. Heureux sont celles et ceux qui ont bénéficié de l’enseignement de maîtres exigeants leur inculquant la rigueur, le goût de l’étude, de l’esprit critique et l’ouverture, de la rigueur à visage humain. Heureux celles et ceux qui grâce à cet enseignement de tradition élitaire ont appris à penser en toute autonomie et en toute liberté. Malheur à ceux qui pour divers prétextes sabordent l’esprit des humanités car ils nous préparent un sombre avenir.
Défendre la parole libre exige qu’on soit capable d’exprimer son opinion personnelle, quanvbd bien même celle-ci contredit la dictature de la pensée unique ou le diktat de sa propre communauté linguistique, religieuse ou sociale. Surtout quand notre vérité s’inscit en faux par rapport au discours ambiant répercuté par les médias et les politiques. C’est défendre la liberté de l’autre de dire des choses qui nous heurtent et que nous ne partageons pas, comme le discours imbuvable de l’archevêque Léonard sur l‘homosexualité. Il a le droit de s’exprimer sans risquer de se faire entarter par un censeur lâche qui se cache dans l’anonymat. C’est aussi le droit de l’étudiant à interpeller son professeur.
Dans son cours d’économie sociale et d’éthique politique, Van Parijs n’hésite pas à inviter Etienne Vermeersch, Dyab Abou Jahjah, Riccardo Petrella en Jean-Pierre Hansen, François Houtart, Nabil Ben Yadir, Béatrice Delvaux et même Bart De Wever pour des débats contradictoires qu‘il préside avec une grande hauteur de vues. Il envisage même d‘inviter Léonard l‘an prochain.
AUTO CENSURE
Certes il faut s’insurger contre la dictature du politiquement correct qui rêve de mettre les citoyens au garde-à-vous et envahit notre société mais il convient de ne pas, pour autant dire n‘importe quoi, perpétrer des mensonges ou blesser les opinions d‘autrui. Tout cela exige une certaine réserve et surtout l’obligation de vérifier ce qu‘on avance surtout quand on est prof, chercheur, journaliste, simple blogueur ou membre actif de Twitter
Il est des vérités qui ne sont pas assez essentielles que pour être formulées si on sait qu’elles vont blesser inutilement l’autre.
La parole libre, en circulant et en dialoguant de communauté à communauté, devient transculturelle, féconde et porteuse d’espoir. Elle implique l’écoute, le respect de l’autre et la volonté de dialoguer avec lui.
« Het is door eerlijk met elkaar te praten, door naar elkaar aandachtig te luisteren, over alle grenzen heen, tegen alle vooroordelen en cordons sanitaires in, dat we gedwongen worden onze beweringen te ondersteunen en onze stellingen te rechtvaardigen, dat we verplicht worden te trachten aan te tonen dat wat we zeggen waar is en wat wij eisen fair.»
En er is geen andere weg dan de weg van het woord dat men tot anderen richt nadat men naar hen heeft geluisterd, om begrepen te worden, om te overtuigen, ongebonden maar beheerst, verantwoordelijk maar vrij. »
Van Parijs fait partie de ces trop rares « public intellectuals», qui nous sont aussi indispensable que le sont pour certains les écrivains publics.
Le premier d’entre eux fut Zola quand il écrivit sur cinq colonnes à la une « J’ACCUSE »
Il en reste quelques uns, comme Edgar Morin, Stéphane Hessel,
Jean Daniel, J.F Kahn, Jacques Attali, Alain Minc, Sorman, A. Duhamel, Finkelkraut, Glücksmann, Maalouf et à l’extrême rigueur BHL. Van Parijs est incontestablement de ceux-là et je constate que je ne cite que des francophones quand il y a aussi Stieglitz, Chomski, le vieux Helmut Schmidt, les flamands Etienne Vermeersch, Huys, De Grauwe et Paul Goossens. Il faudrait citer également les intellectuels arabes indiens, chinois et africains. C’est vrai que la « confrérie des éveillés » existe mais nous ignorons si ces sages communiquent quand pourtant, à l’âge d’internet, c’est devenu tout à fait possible.
Le monde a besoin de nouveaux sages, de prophètes lucides qui soient comme Philippe Van Parijs d’humbles mais puissants passe-murailles.
MG